Klik hier voor grote afbeelding (met gegevens)
Tongewelven gekoppeld door arcade

De grote 'steenhuizen' van de 12e en 13e eeuw, zoals die vooral in de Vlaamse steden het stadsbeeld domineerden, waren in de ogen van tijdgenoten 'torenhoge huizen'. Het waren meestal geen vierkante woontorens, maar diepe huizen van een forse maat, soms ook wel 'stadskastelen' genoemd. Bij die opzet hoort een keldergewelf, maar hoe overwelf je zo'n grote ruimte? Een tongewelf werd in die tijd vaak toegepast, maar over zo'n brede kelder geslagen zou daardoor òf de keldervloer heel diep komen te liggen, òf de vloer van de begane grond zou flink omhoog moeten. De oplossing werd gevonden in het naast elkaar plaatsen van twee tongewelven (met de kruin in de langsrichting van het huis), gescheiden door een arcade. Doordoor ontstond één ruimte met slechts enkele pijlers in het midden. De tongewelven konden 'klimmen' naar het midden van de kelder (de kruin ligt dan opgeschoven richting arcade). Ook komen gedrukte tongewelven en troggewelven in deze opzet voor.

Al snel verschijnen in dit soort kelders ook graat- of kruisribgewelven, rustend op een rij pijlers in het midden.
Er zijn meer overwelvingen te vinden met gekoppelde gewelven. Die varianten staan haaks op de hierboven besproken overwelving: het gaat om dwars geplaatste tongewelven op gordelbogen of om troggewelven op gordelbogen. In die gevallen is geen arcade nodig, er kan met één (gordel)boog volstaan worden, omdat deze de breedte van de kelder overspant. Bij de tongewelven die gekoppeld worden door een arcade staat de bogenrij in de diepte van het pand.

Tekst: Jean Penders, 01-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: (auteur onbekend)